rare-jongens-die-britten.reismee.nl

Altijd gedonder met Condor

Een groot tekstschrijver, ging er schuil achter de letter P. De man was heer en doctorandus, vandaar zijn klinkende artiestennaam. En hij schreef ooit Heen en weer. Ging over een veerpont. Daar was wat mee.

Zo ook met de boot naar Guernsey. Keurig staan wij op zondag om 7 uur op, om tijdig aan de zuidkant van het eiland te zijn - we logeren aan de noordkant - en een ticket voor twee voetpassagiers te kopen voor de veerboot die om 8.55 uur vertrekt.

Niks dus. De boot is volledig volgeboekt, aldus de juf achter de balie. En vol is vol.

Dan maar koffie en een alternatief bedenken. De koffiebar in de haven is volledig in Russische handen, zo blijkt uit de zware accenten die de drie personeelsleden meegeven aan hun Engels. Maar koffie zetten, dat kunnen ze. Terwijl ik nog op terras zit en de koffie drink, is Mariella, die eerder haar koffie uit had dan ik, toch nog een keer naar de balie van Condor Veerdiensten gegaan. En verrek, nu heeft ze wel tickets. Wordt ik weer in een moment van contemplatie gestoord, moet opstaan en mee.

Punt 1; van waar vertrekt de boot, punt 2; hoe komen we aan een dagabonnement voor onze auto die voor Condor staat geparkeerd en punt 3; hoe zit dat met de terugreis?

Schijnt allemaal geregeld te zijn.

We kopen drie kraskaarten voor elk drie uur en de heer achter de balie van de krantenkiosk die ook dit soort dingen regelt, krast voor ons voor. Ziet er namelijk nogal ingewikkeld uit. Zeker ook omdat het zondag is en de kaart alleen maar maandag tot en met zaterdag aangeeft. Vandaag is het zo dat het zaterdag 1 september is, dat wordt wel geaccepteerd door de parkeercontroleurs, beweert hij. De havenmeester even verderop bevestigt dat en stuurt ons de verkeerde kant op naar de boot. Volg de blauwe weg.

Waar kennen we dat van? Hebben we Kansas verlaten? Gaan we naar de tovenaar van Oz?

Nee, we gaan verkeerd. Aan het einde van de blauwe lijn ligt een andere maatschappij waar iemand staat die het geen reet interesseert wat we komen doen, als we maar oprotten. Hij is niet van Condor en ook niet van plan dit te worden, ‘Not my problem’. We keren om en gaan weer naar de centrale hal.

Alles nog keurig binnen de gestelde tijd. We gaan maar gewoon staan waar om deze tijd heel veel mensen staan. Ze bevestigen min of meer dat deze boot naar Guernsey gaat. We sluiten aan achter een voetbalploeg - keurig in zwarte broek, wit hemd en een rode das, alsof het Manchester United zelf is en niet de Jersey Wanderers FC - en gaan de boot op.

Hij gaat naar Guernsey.

Uurtje later landen we en melden we ons eerst voor de terugreis aan de balie van Condor. Om 17 uur moeten we terug zijn, printen ze onze boardingpassen en om 18.10 uur gaan we terug.

Dus wij de boulevard af. Wat ga je doen als je op een eiland bent dat anderhalf keer Texel is? Juist, de grenzen verkennen. We besluiten tot de aanschaf van een dagkaart met de bus en nemen nummer 91. Die gaat naar Vazon en vanaf daar kunnen we 92 nemen die de andere helft van het eiland verkent. Volgens het boekje.

Uiteindelijk blijkt de 91 het hele eiland rond te rijden en zitten we anderhalf uur in een kleine, te volle bus. Maar wel zitten, dus prima. Guernsey blijkt vooral bebouwd te zijn waar Jersey ook nog over natuur beschikt. Het is dus vooral door woonwijken rijden, tot we aan de boulevard aan de westkant komen, die we helemaal uitrijden en we in het bescheiden industriegebied terechtkomen voordat we weer op de beginbushalte worden afgeleverd.

Zo, eiland gezien. Lunch.

Na de lunch bezoeken we het huis waar de Franse schrijver Victor Hugo in ballingschap woonde vanwege een akkefietje met Napoleon III (zo rond 1860-1870). Hij kocht een huis en begon zijn mystieke en politieke ideeen om te zetten in binnenhuisarchitectuur. Had hij dat maar niet gedaan. Wandtapijten en omgekeerde schalen en borden aan het plafond, houtsnijwerk van een welwillende amateur. Aziatische kunst vermengd met 15e eeuwse Vlaamse tapijten. Een 17e eeuws gebrandschilderd raam uit Nederland. Van alles.

Een enorm huis en in zijn slaapkamer van twee bij drie meter stond een slaapsofa (een vroeg soort slaapbank, met klapmogelijkheid). Daar mag wel eens iemand stevig opnieuw aan de tekentafel gaan zitten. Maar ja, het is Frans bezit en Macron en zijn Republikeinse makkers investeert nu juist fors in de preservering van de huidige situatie. Vergeet het dus maar.

Wat wel aardig is, is dat we een priverondleiding krijgen. Wat dan weer minder is, is het feit dat Jerome - zo heet de gids - op school in de lessen Engels niet is gewezen op zijn gruwelijke accent. Ik moet sterk denken aan de Pink Pantherfilms, waarin Inspecteur Clouseau hetzelfde presteert. Onze rondleiding duurt een uur.

Na dit uur zijn we ernstig toe aan frisse zeelucht en een versnapering. We gaan weer naar de westkust, maar nu met bus 41. Die gaat middendoor het eiland en ook hier is het huizen, huizen, huizen. En als we vanaf daar weer terugwillen, het uur om ons te melden voor de terugboot nadert met rasse schreden, komt daar weer bus 91 aan. Die kennen we nog. En een snelle scan van het rijtijdenboekje leert ons dat we met deze bus - die weliswaar nog het halve eiland aandoet - het eerste weer in de hoofdstad zijn. Tsja, dat krijg je met een zondagsdienst waarop bussen per uur of per twee uur rijden.

Vanaf de bushalte lopen we weer terug naar de boot. ‘Boot? Welke boot? Heeft u ons mailtje niet gehad? We hebben anderhalf uur vertraging. De boot is met een kapotte motor vanmiddag uit Poole vertrokken en vaart nu op halve kracht.’

Oh, hadden we die informatie maar. Want bovenstaande reconstrueren we later pas. Er is aan de balie niemand om 17 uur, het tijdstip van melden, er zitten wat mensen verslagen op een bankje te wachten en op het bord staat heel veel aangekondigd. Maar niet onze boot.

Uurtje later is daar dan toch iemand. En krijgen we alsnog ons felbegeerde terugicket. Nog een uurtje later gaan we maar eens naar de vertekhal en om kwart over negen zijn we - op halve kracht - terug op Jersey.

Maar de Jersey Wanderers hebben wel met 3-1 gewonnen. En ze zijn dronken.

Eerste helft van Texel

Eilanden, Boudewijn Buch had er een eindeloze fascinatie voor. En ook wij vinden eilanden iets bijzonders. En daarom bezoeken we ze graag. Als we alleen al de Engelse eilanden noemen die we hebben bezocht, valt dat daaruit af te lezen: Ilse of Wight, Man, Skye, Islay, Harris, Lewis, Orkney en dan nu Guernsey en Jersey. Of we Sark er nog aan toevoegen, moet blijken. Want Eilanden hebben wel een onhebbelijkheid, ze zijn door al dat water lastig bereikbaar.

Gisteren arriveerden we op Jersey, een eiland grofweg twee keer zo groot als Texel Het is 15 kilometer breed, 10 lang en heeft een boogvormige baai waar de hoofdstad St Helier aan ligt. Ondanks de bescheiden grootte, wonen er toch zo’n 100.000 mensen. En dat is op een vrijdagmiddag in de stad goed te merken, het is dat of het feit dat er gewoon heel weinig terrassen zijn dat we moeite hebben om twee stoelen en een tafel te vinden. Gedoe.

Uiteindelijk kunnen we gin-tonics drinken bij het stadsmuseum, waar - om het thema leven te houden - weer een bruiloft is. Dit keer niet een van de familie bouwvakker met de familie bouwvakker, maar gewonen mensen waar weinig op aan te merken valt, qua iuitdossing.

Nadien gaan we Italiaans eten en dat is ook lastig. Druk en vol en zelfs in het restaurant waar we kunnen aanschuiven, is het een beetje puzzelen. Toch gelukt, prima voer, dikke pret.

In de keuze voor straatnamen, plaatsnamen en de onderlinge taal, merken we de grote invloed van het 22 kilometer verderop liggende Frankrijk. Dat is overigens niet aan de croissants in de guesthouse te merken, maar goed, niet iedereen kan goede croissants bakken. Dat is een kunst waar je een lastige taal met veel Q’s voor moet spreken.

Het guesthouse is overigens weer heel Brits. Had zo in Brighton kunnen liggen. Of in Hastings. Of Harwich. Als het maar aan de kust is, want aan de vogels te horen en aan de auto te zien, zitten hier meeuwen. Dat Britse van het guesthouse is prachtig Brits. Een hekje, dan een paar meter beton tot de voordeur en direct erachter dik tapijt in de hal en op de trap. Links van de ingang een kamer met ontbijttafeltjes, daarachter een met grote banken en dikke stoelen; de lounge. Boven een wirwar van gangen naar kamers, waar de volgende ochtend toch zeker zo’n persoon of 12 tevoorschijn komt.

Na het ontbijt, dat op de voor zaterdagen bijzonder ongunstige tijd van voor negenen wordt geserveerd, rijden we de stad uit, op weg naar het noorden. Daar moet een kleine, stille camping zijn die er is. We checken in en voeren de hond niet (dat wordt met zoveel woorden op een aanplakbiljet duidelijk gemaakt. We hebben ook helemaal geen brokken bij ons.

Na het ritueel van het opzetten van een tent van 30 kilo, komen we even bij en gaan we het eiland per auto verkennen. Twee keer Texel betekent keuzes maken, we kiezen voor rechtertexel, daar ligt een grafheuvel van 5500 jaar oud. Moeten we zien, want we zijn bij Skara Brae geweest, Stonehenge, Avebury, Standing Stones of Callanish, Newgrangeen natuurlijk ons eigen Drenthe.

Dus wij naar La Hougue Brie. En inderdaad, erg indrukwekkend. Een grafheuvel, met een gang naar de zon op 21 juni gericht (deden ze vaker, die prehistoorlingen) die lekker laag is. Zo’n 1 meter 40 hoog. Goed voor je rug om 25 meter zo gebukt te lopen. Hadden die lui zelf natuurlijk geen last van.

Omdat het allemaal nog niet genoeg was, hebben ze er in de 12e eeuw bovenop nog een kapel neergezet. Ook maar bezocht, als je dan toch in de buurt bent.

Over in de buurt gesproken, naast een fascinatie voor eilanden, is er ook een voor vuurtorens. Op alle eilanden die we bezoeken, gaan we ook even naar de punten waar deze zijn,. Helaas voor rechtertexel, daar zijn geen bijzondere exemplaren te vinden.

Een klein uitstapje naar de andere kant, hebben we ook al even gemaakt. De lavandeltuin bij Saint Brelade, dat wil zeggen, Mariella heeft dat bezocht. Zelf heb ik langdurig een bankje getest in de theetuin, daarmee eens te meer bewijzend dat ik weliswaar van eilanden houd, maar nog steeds niks met tuinen heb.

Morgen uitstapje naar Guernsey, hebben ze vast ook prachtige tuinen.

Boot gemist?

Aan de verzameling doldwaze avonturen gaan we vandaag een nieuw hoofdstuk schrijven of hoe wij op Jersey belandden.

Zo tegen achten staan we op, want vandaag is het croissants eten, tent opbreken, auto volstouwen en naar Poole om daar de veerboot naar Jersey te nemen. In theorie klinkt dat allemaal als een klok en juist met die klok gaat het mis. Of was het de kalender?

Zodra onze auto vol staat te wezen en onze kampeerplek leeg is, kunnen we gaan. Maar niet voordat we onze buren voor vier dagen een goede thuisreis naar Norfolk hebben gewenst. Vader, moeder, zoon, dochter, hond. Het klassieke rijtje. Met hen konden we het prima vinden, met onze overburen en schuinoverburen minder. Die hebben kinderen in de onhebbelijke leeftijdsfase die ook nog eens op een niet-handige manier worden opgevoed (veel corrigeren, veel lawaai, weinig compassie en aandacht), waardoor er door de tentmuren heen veel gejengel te horen is.

Nee, dan onze buren uit Norfolk. Het meeste lawaai dat van hen kwam, was als de ketel water kookte voor de thee die in liters tegelijk werd gezet en gedronken.

De pa is vrachtwagenchauffeur en reist geregeld door Nederland. Opvallend hoeveel Engelsen die wij tegenkomen op onze reis iets met Nederland (of Vlaanderen, ook Nederland) hebben.

Hij rijdt geregeld op Hoorn en Warder. Of ik dat ken? Nooit van gehoord. Schijnt een gehucht boven Edam te zijn. Ja, dat ken ik! Ik vertel hem dat mijn kantoor op de samenvoeging van de A5 en de A10 ligt dat dit het grote, hoge, groene gebouw is en dat hij vooral eens koffie (thee) moet komen drinken, want bij ons is dat dik in orde.

Hij schampert wat over de wegen in Engeland (vooral de A350 is berucht), de vele rotondes en de drukte. Zie je wel dus toch!

De A31 die wij tien minuten later nemen, is geen steek beter. Maar we zijn ruim op tijd vertrokken want onze boot vaart om 13.30 uur. Tijd genoeg voor koffie dus.

Op het kantoor/ het café van rederij Condor aangekomen, ga ik de kwaliteit van het porselein van de herenkleding controleren en Mariella haalt die bewuste koffie. Ik zit nog middenin de inspectie als Mariella met veel aplomb de herenplee binnenvalt en mij duidelijk maakt dat ik mijn werk moet staken. Die controle maak ik een andere keer maar af want... de boot vertrekt om 12 uur en niet om 13.30 uur.

Oh?

Op mijn ticket staat toch echt 13.30 uur. Maar bij nadere inspectie staat er ook 31 augustus. Vreemd, dat is morgen. Terwijl wij toch duidelijk vrijdag hadden aangegeven aan de dame van de boeking (zie eergisteren).

Blinde paniek. Hoe heeft dit zo fout kunnen gaan? Dit lijkt onze vliegreis naar Vancouver wel, was het destijds een tikfout in de visumaanvraag, nu is het een datumfout.

Nog een mazzel dat de koffieverkoper tegen Mariella zei dat de boot nu gaat en niet over anderhalf uur toen ze zei dat we de koffie niet ‘to go’, hoefden, want tijd zat...

Dus wij rennen als een bezetene naar de receptie, maar daar is niemand. Althans, nog niet. Er komen twee dames aan die ons gewillig aanhoren en de zaak snel snappen. Als wij nu volgas naar de boot rijden, kunnen we waarschijnlijk nog net mee.

Met de paspoorten in de hand rennen we alsof we meedoen in de Dukes of Hazard naar onze auto. Nog altijd blinde paniek!

We verlaten de parkeerplaats tegen de richting in (scheelt honderd meter) en rijden volgas met de automaat op de hokjes van Condor af waar je jezelf moet melden. Daar aangekomen blijkt het telefoontje doorgekomen te zijn en voor 10 pond 50 omboekkosten mogen we doorrijden naar de boot. Die is al helemaal geladen, maar er is nog een plekje voor onze bolide en voor onszelf beschikbaar en niet lang daarna varen we langs Brownsea Island (jeugdsentiment) af.

Wie zegt dat je een uur van tevoren in de haven moet zijn? Een halve minuut is ruim voldoende.

De tocht verloopt soepel met een soort boot die tussen Hoek van Holland en Harwich ook een tijd voer, zo’n hogesnelheidsboot. En die stiefelt lekker door zodat we alsnog om half vijf op Jersey zijn.

De pizza in St. Helier smaakte prima. We zijn bijna in Frankrijk, het eten wordt met de minuut beter. Morgen meer over hoe we het eiland ervaren. Want het is dus echt Frankrijk met een Brits tintje.

Of andersom, daar ga ik even over nadenken.

Gardeners’ world

Vrijdagavond, zo ergens tussen negen en tien uur ‘s avonds staat bij ons thuis - na een halfuurtje puzzelen met Twee voor Twaalf - steevast Gardeners’ world op. Even zappen naar de BBC voor een half uurtje Monty Don (of soms een uurtje), met als absoluut hoogtepunt de Jobs for the weekend. Naast het schilderen met Bob Ross destijds, is er weinig op tv zo rustgevend als de zalvende stem van Monty.

Toen wij vanmiddag dan ook in de buurt van Blandford - na diverse files en een aantal keer verkeerd rijden, wat zorgde voor straatje keren tussen twee heggen - aankwamen in de Keyneston Mill Gardens, hoopte ik op diezelfde stem.

Helaas. Die was er niet. Wel een aantal echt Engelse dames zoals die ook in Gardeners’ world optreden, dus mijn beeld was toch redelijk compleet.

Wat het nog completer maakte, was een meer dan uitstekende catering en een terras om te zoenen. Wellicht uit nood geboren, want de kans dat als je op vakantie bent en je allebei van tuinen houdt, is niet enorm, lijkt mij.

Bij ons in elk geval niet.

Dus ik nam plaats op een van de luie stoelen op het terras en spoorde Mariella aan het vooral heel rustig aan te doen met het bezoek aan de geurtuin. Geurtuin? Ja, plaatselijke bloemen en planten die een duidelijke geur afgeven, waaraan deze tuin zijn faam dankt.

Natuurlijk kocht Mariella nog een flesje parfum van plaatselijke makelij.

Wat we ook kochten, was een nieuwe wereldstekker omdat degene die we hadden mogelijk kapot was. Mogelijk, want terug op de camping deed deze het ook niet. Zou er dan wellicht iets zijn met de stroom hier? Zo’n stekker kopen is nog best lastig. Prominent hangen hier de stekkers die Engelsen gebruiken om bij ons stroom te tappen, maar wij wilden ‘The other wat around’. Fijne lui bij JJ’s in Ringwood. Die begrijpen het. Beter in elk geval dan de parkeerbeheerders ter plekke die een parkeerplaats hebben afgekalkt waar alleen plaats is voor Canta’s. Laat nu half Engeland in een grotere en de andere helft in een nog grotere auto rijden? Bij het parkeren een kwestie van de schoenlepel tegen de zijkant en wrikken maar.

Wat we ook kochten was een spel, nog een spel, een tweede leeslamp en een rasp voor in de kampeerkist. Als je Spaghetti Carbonara wilt maken, moet je wel kunne raspen. En je zult maar zonder rasp zitten. Op vakantie!

Ach, zo komen we de tijd wel door. Beetje de was doen en we kunnen weer veertien dagen schone kleren aan. Helemaal klaar om de oversteek te maken naar Jersey die morgen op het programma staat.

Dat is hoofdstuk 3.

Lullig verhaal

Er zijn zo van die dagen die zo hun eigen loop nemen. Deze woensdag was er zo een. En ik zal schetsen hoe die verliep zoals die verliep.

Bij het opstaan is de hittegolf inmiddels volkomen opgelost in de laaghangende bewolking. Het is een dagje typisch Engels weer. Zo eentje waar de ruitenwisser voor is uitgevonden. Zowel die van de vooruit als die op de achterruit worden vandaag meer dan eens in werking gesteld.

Belangrijkste opdracht van de dag, naast ontbijten met echt verse croissants (die ter plekke voor mij worden afgebakken, 20 minuten wachten) en waardoor ik mij al reeds in Frankrijk waan, is het boeken van een boot, Dat gaan we in Poole in het havenkantoor van Condor Cruises doen, want wat wij willen is via een website heel lastig. Digitale dienstverlening, voor velen een zegen, voor nog meer een last. 

Dus wij naar Poole, aan de kust. Mooie oefening voor als we vrijdag voor het echte gaan (dan varen we). Iets wat je in 40 minuten kunt rijden (32 kilometer ver), blijkt in de praktijk 5 kwartier te duren. Goed om te weten voor vrijdag, de rotondes en provinciale wegen lopen weer ouderwets vol. In Poole aangekomen, is de weg naar de haven toch nog best ingewikkeld, met veel omleidingen, zijwegen, omwegen, bruggen die niet werken en andere obstakels. Zal blij zijn als we weer met het stuur aan de goeie kant rijden, al is er pas een keer door iemand een verkeerde weghelft gekozen (maar niet genomen, want net op tijd hersteld).

Als we dan eindelijk bij het boekingskantoor zijn, blijkt onze vraag dus echt ingewikkeld. En hoe moeilijk is het: we willen vrijdag van Poole naar Jersey, daar blijven, een bezoekje brengen aan Guernsey en Sark en dan op dinsdag door naar St. Malo. Met een auto van standaard hoogte en lengte. Nee, dat kan niet moeilijk zijn.

Of toch?

Uiteindelijk is na een fiks kwartier dan uitgestippeld hoe we het gaan doen. En of we ook terug willen. Terug? Ja, naar Holland. Maar niet via Engeland. Dat is een mijl op etc. Dus dat willen we niet. We rijden op het vasteland gewoon naar huis via België. Lijkt ons een logische route.

Oh ja, dat kan natuurlijk ook.

Goed, 550 Britse ponden armer, maar een ticket rijker, stappen we uit het kantoor en gaan we op pad. Inmiddels is het middag en hebben we nog niks anders gezien dan verkeer en boekingsjuffen. Tijd voor actie. We gaan naar Lulworth, een plaatsnaam die voor ons wel grappig is, maar in Engeland geen wenkbrauw doet fronsen. En dan heb je East Lulworth, West Lulworth, Lulworth Camp en Lulworth Castle. Dat laatste bezoeken we. Geen lullig huis, zo. Behalve dan dat het in 1929 is afgefikt (wel lullig) en alleen de buitenkant is gerestaureerd. Om ons lekker te maken, hebben ze wel foto’s van het Victoriaanse interieur van voor de vuurzee hier en daar op een ezel gezet. Wij zien niks meer dan kale muren. Heel lullig allemaal.

Maar wat verwacht je ook voor zes pond?

Dus wij door naar de Durdle Door, aan de Jurassic coast. Tip, doe het niet. Een grote toeristenval. Grote parkeerplaats, drommen mensen die een pad afstruinen naar een rotspartij in het water die een slappe kopie blijkt te zijn van Hvitserkur op IJsland. Tip 2: ga daarheen. Mooier, beter, rustiger. 

Om de autoriteiten te tarten, betalen we niet voor het parkeren. Dat heet pay and display en dat verrekken we. Doei.

Door naar wat kalkkunst. Langs de kust ligt tegen een heuvel een wit paard met ruiter (George III) uit 1808. Dat is dus geen oud wit paard, maar een nieuw wit paard. Alles is relatief, maar dat van Uffington, daar moet je wezen (120 kilometer van hier over 71 rotondes). Dat is 3000 jaar oud. Kek ding, niet gezien.

Meer kalkkunst ligt er zo’n 30 kilometer noordelijker. De Cerne Abbas Giant. Maar voordat we daar zijn, rijden we weer eens verkeerd. Nu is dat niet erg, want als je dat doet, hoef je op de eerstvolgende rotonde (daar zijn ze weer) alleen maar helemaal rond en je bent weer op weg naar de goede weg. Dus ik pak een rotonde en zie vanuit mijn ooghoeken een Tesco. Omdat we vanavond willen barbecueën, is er vlees nodig. Ik rijd nog een rondje op de rotonde terwijl iedereen die erop wil staat te wachten op wat ik doe en stel aan Mariella voor om hier boodschappen te doen. Goed idee en ik maak mijn rondje af en sla af voor de super. Nu pas kunnen de andere auto’s weer deelnemen aan de file voor hen. En ze zullen wel denken...

Lekker belangrijk, het was op dat moment even mijn eigen rotonde. En maar draaien!

Na de foerage rijden we door naar een volgend kalkfiguur. De Giant van Cerne Abbas. Dat is een manspersoon die een knuppel in zijn hand houd terwijl hij zijn eigen knuppel in toom houdt. Kijk maar op instagram of beter, op Google en je ziet wat ik bedoel. De persoon is zo’n 60 meter hoog en hangt loom achterover tegen de heuvel. We kunnen er dichterbij komen, maar dan zie je de contouren niet meer. Doen we niet.

Bovendien moeten we terug, want we zijn ruim 60 kilometer van de camping, hebben een koelbox vol vlees en een hele hoop auto’s voor ons. Omdat we ook nog 5 kilometer achter een tractor op de snelweg zitten (ja, dat kan), duurt het tot half zeven voor we terug zijn. En dan begint het te regenen. 

Gelukkig kunnen gloeiende kolen heel wat hebben.

Lichtmakers

Middenin een natuurpark, ligt onze camping. Grofweg tussen Portsmouth, Bournemouth en Salisbury. En het is er redelijk druk, want de Engelsen vieren hun laatste vakantieweek. Maandag gaan ze weer verder met de afbraak van hun toch wel prachtige land. Prachtig? Ja, als je een keer in Lacock bent geweest, weet je weer dat het een prachtig land is.

Maar voor we daar aankomen, is er nog een lange weg te gaan. Volgens Google mogen we rekenen op anderhalf uur rijden. Google is nog nooit in Engeland geweest, want alleen al het van de zuidkant naar de noordkant van Salisbury rijden, kost een half uur. Kostelijk vermaak hoor, zo’n verzameling rotondes, maar die werken dus niet als het druk is. Dan namelijk staat het stil op de rotonde en kan er niks meer op, door of bij.

Wij zitten aan de zuidkant van Salisbury, alles wat we vandaag willen zien, ligt ten noorden. Stonehenge, bijvoorbeeld. Ben ik al twee keer geweest, maar als je er zo dichtbij bent, mag je best nog een straatje er voor om.

Dus nemen we de 345 naar het noorden die vlakbij Stonehenge dwars door een stadje gaat. Waarom zou je een rondweg aanleggen als je ook door de hoofdstraat kunt?

Stonehenge ligt er net zo bij als vorig jaar en zoals in 1999. Er is wel iets anders. Vorig jaar kwam ik erachter dat het bezoekerscentrum inmiddels een rotonde verder ligt (en dat het een half uur lopen heen en terug is daarvandaan) en dat de weg aan de andere kant van dit 4500 jaar oude bouwwerk inmiddels was opgebroken. Stonehenge lag namelijk heel lang keurig ingeklemd tussen twee wegen en dat is gereduceerd tot een, waarbij er wel met een verkeersbord wordt gewaarschuwd voor ‘Queues likely’. Nou, haal dat likely maar weg. Er staat altijd een verzameling roetfilters voor de staande stenen. Geeft ons wel de gelegenheid om het een en ander nog eens goed te bekijken, van en afstand van zo’n 200 meter, zonder dat we last hebben van alle Japanners die zich eromheen staan te vergapen.

Door naar Lacock. Dat is zo’n dertig rotonde’s verder. Bij het binnenrijden zien we de abbye al in al zijn glorie langs de weg, aan de andere kant van en muurtje met een enorm grasveld liggen. Fijn gezicht.

Maar eerst gaan we koffie drinken. En een taartje eten,

En dan het stadje in. Als we door de hoofdstraat lopen, valt direct op dat er sinds de 18e eeuw hier helemaal niets is veranderd. Dat wil zeggen aan de huizen. Want er ligt asfalt en daarbovenop staan auto’s. Jammer genoeg is het niet autovrij, maar wellicht wordt het dan wel heel erg een museum, terwijl het gewoon een dorpje is waar mensen wonen.

Toch is het mooi te zien dat degene voor wie wij hier zijn in 1840 precies hetzelfde zag.

En niet alleen de hoofdstraat, alle straatjes. Ook het kerkje. En, nu ja. Alles dus.

Maar waarom zijn we hier? Wel, de reden is dat wij in de straat wonen die is vernoemd naar een van de uitvinders van de fotografie. Drie jaar geleden hebben we een bezoekje gebracht aan Chalons-sur-Saône., waar Nicephore Niepce ooit woonde en werkte aan de fotografie.

Ho even, hoe zit dat?

Er zijn meer mensen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de uitvinding van de fotografie. Grofweg kun je stellen dat Niepce de grootste stappen heeft gezet door een foto voor het eerst te kunnen fixeren (belichting acht uur, blik vanuit zijn raam). In 1839 toonde Daguerre in Parijs aan de wereld dat hij een fotografisch procedé had ontwikkeld en toonde afdrukken op glas (gespiegeld). In datzelfde jaar liet William Henry Fox Talbot aan de wereld weten dat hij het negatief had uitgevonden, waardoor je oneindig veel afdrukken kon produceren.

Niepce, Daguerre, Fox Talbot. Samen met ontelbaar veel anderen uitvinders van de fotografie.

En diezelfde Fox Talbot woonde in Lacock Abbey. Dus wij dat bezoeken. En omdat ik thuis al een rijtje boeken heb staan die aan ‘s mans werk zijn gewijd, herken ik alles van die bijna 180 jaar oude foto’s.

Daar is een woord voor: fascinerend. Zoek maar eens in Google onder zijn naam naar Latticed Window uit 1835 of zijn werk in The Pencil of Nature. En dat komt allemaal hier vandaan.

Van schrik wijden we ons volledige dagprogramma aan deze man. En ja, ik heb er nog wat boeken over gekocht. Waarom ook niet.

Je moet toch wat op de vakantie? Anders kun je net zo goed in de file gaan staan zoals wij op de terugweg uitgebreid hebben mogen doen. Nou tussen die files door, is er nog voldoende te beleven.


Verlengde zondag

Britten zijn een stelletje verwende nesten. Jarenlang hebben we ze als een derdewereldland ontwikkelingshulp toegekend, en nog willen ze van de EU af. Nu is dat juk ook een echt juk en dat mag je best willen afwerpen, maar dan alleen als je een bepaalde standaard hebt bereikt.

Dat hebben ze hier niet.


Voorbeeld. Een beetje 4G-dekking is schijnbaar veelgevraagd. Merendeels staat er op mijn telefoon 3G, E of geen service. Is dat dan alleen in de Brecon Mountains? Nee, dat is op vele plekken in Wales en Engeland.


Ander voorbeeld. Het wegennet. In Nederland lopen we een hoop te klagen over onze wegen, maar daar is weinig tot niks mis mee. A’tjes gaan keurig langs grote steden en die verbinden het hele land. Daar waar de aanwas wat dun is, volstaan we dan met provinciale wegen. Die gaan in het merendeel van de gevallen om de stad of het dorp heen.


Zo niet in Groot-Brittannië. Wij rijden bijvoorbeeld van Cardiff via Bristol naar Bath en dan door naar Salisbury. Ligt er dan een snelweg tussen die laatste twee toch niet onaanzienlijke plaatsen? Nee. Is er dan een keurige rondweg om Bath, een prachtige Georgian stad in een even prachtige vallei? Nee hoor, we mogen dwars door de stad heen, van de A4 naar de A36. En daarna ook gewoon door alle stadjes heen met je enkelbaans ‘snelweg’, hè?


Nu goed. De eerste zondag was onze laatste vaardag. We stonden ‘s morgens op bij Crickhowell, en de stilte was weergekeerd. Niets ten nadele van het huwelijk dat de avond ervoor nog was afgesloten met een vuurwerk, zo tegen tienen. Zou de Midsomer moord nog hebben plaatsgevonden?


Laatste paar uurtjes, beetje varen. Ondanks dat het exact de terugweg is van de eerste middag, herkennen we beiden niks. waarschijnlijk waren we op de heenweg nog te veel bezig met de boot en het ontwijken van de kanten en bruggen om van de omgeving te genieten. Want waar het de dag ervoor tot het mooiste deel van de route werd gebombardeerd, verlengen we dat gewoon met wat we vandaag varen. En er volgt nog een bonus, want we mogen nog door de sluis.


Daar aangekomen worden we ernstig beledigd door een vrijwillige sluiswachter. Hij denkt dat we Duitsers zijn. Een gotspe! Nadat we hem hebben gecorrigeerd, varen we met zijn hulp soepel door de sluis. Er zijn nogal wat handelingen uit te voeren, dus het is fijn dat iemand dat vaker heeft gedaan. Je moet in de sluis namelijk eerst binnenvaren (logisch), dan vooral niet doorvaren tot de volgende deur (want als het water gaat lopen, kan het zo in je boot kieperen), en daarna begint het: achterste sluisdeur dicht, van de voorste sluisdeur het linker luik optakelen, dan het rechter en dan wachten tot je met je lichaamsgewicht de deur kunt openduwen (dan is het waterpeil gelijk) en dan uitvaren. Omdat je een sluis leeg moet achterlaten, moet je de procedure omgekeerd nog een keer doen. Wij niet, want van de andere kant komt er iemand die graag van hoog naar laag wil, Mazzel. Scheelt kwartiertje draaien en duwen.


Om de hoek is een pub en een brug en net er voorbij parkeren we de boot voor de nacht. Dat is 100 meter van de verhuurder; een logische keuze omdat we de boot morgen om 9 uur moeten inleveren en we nog een sluis door moeten. Dat betekent alle spullen opruimen en een half uur van tevoren afvaren.


Wanneer we met een glas champagne zitten te vieren dat we niet zijn gezonken, komt Rob, de verhuurder, eraan. Hij vraagt ons of we het niet erg vinden de boot morgen gewoon te laten liggen, in plaats van door te varen. Is voor hem gemakkelijker. Wij vinden dat ‘Not a problem’, want zo kunnen we een half uurtje later opstaan.

De pub waar we niet zolang voordien waren langsgevaren, gaan we nu bezoeken. Er is een soort bierton en er is dorpsfeest. Druk dus. Veel zooi op tafels van andere gasten en serveermeisjes die dat niet durven op te ruimen vanwege de wespen. Wij nemen de gintonic van de dag en kijken elkaar glazig aan. Gin die naar shortbread smaakt (een soort zandkoekje)???


Omdat we om de hoek bij de verhuurder liggen, staat daar ook onze auto. En kunnen we 25 keer zo snel ons verplaatsen, 100 is namelijk een keurige snelheid in dit soort gebied. We gaan naar Brecon. En de oplettende lezer zij gewaarschuwd: doe het niet! Wij zijn op zoek naar een eetgelegenheid en die is daar op zondag niet te vinden (overige dagen verwachten we er ook niet veel van). We lopen dus wat rond, gaan bij een Grieks terrasje kijken of het wat is, testen het af, lopen naar een Thai, lopen snel door en gaan we naar de auto. Terug naar Llangynidr. Onderweg komen we vast wat tegen. En of! Eerst een Inn die dicht is, dan een Inn die vol is en dan een restaurant dat er open uit ziet, waar een heerlijke grilllucht vanaf komt en die toch dicht blijkt te zijn.


Wij naar de pub. Binnen. Wesploos.


Bij elk onderdeel van ons menu, inclusief de drank, dat we bestellen, bevestigt de mevrouw van de bediening dit met ‘Not a problem at al’. Als je dan twee drankjes, twee voorgerechtjes, twee hoofdgerechten en water bestelt, is dit wel heel veel ‘Not a problem’. Zou iets wel een probleem zijn? En het lijkt mij nogal logisch dat het ‘ Not a problem’ is, het staat namelijk gewoon op de menukaart.


Nu ja, de tafel naast ons en daarnaast krijgt het ook evenzovele malen te horen.


Eten is trouwens prima. ‘Not the slightest problem!’


De volgende morgen is het vroeg dag. We moeten inpakken en foetsie. Vandaag is het weer zondag, want de Britten hebben bank holiday. Dat gaan we nog merken op de M4. Bankiers op vakantie sturen, moeten wij ook eens invoeren in Holland.


Bij het gedagzeggen, overhandigen we Rob de sleutels van onze boot bij wijze van afronding van ons weektripje op het Beaconkanaal in een narrowboat. We hebben de zuidkant verkent en als we nog eens terugkomen om de noordkant te bevaren, krijgen we 10 procent korting. Leuk aanbod, maar nee, wij gaan nooit meer terug waar we al geweest zijn (qua accommodatie), dat kan dan alleen maar tegenvallen. Dus dank, tot ziens, en sorry voor het gebroken wijnglas.

We rijden het Brecongebergte in door bij het stadje Brecon flink gas te geven (niet bezoeken!). Het is mistig vanmorgen en dat belooft wat als we de hoogte in gaan. Volgens Mariella liggen hier bergen van 3000 meter, maar dat blijken voeten te zijn. 1000 meter dus. Nog niet mis, overigens. En als we de pas op rijden, wordt het zicht nog slechter. Dichte tot zeer dichte mist, ik hoor het de ANWB-verkeersdienst zo zeggen. Maar door de mist wordt het zicht plots beter. Bovenin de bergen vecht de zon zich door de mist heen en breekt het open. Het plaatsje bovenop de berg ligt vol in de zon en de weerszijden van de weg zijn vergeven van de auto’s van recreanten die hun laatste vakantiedag gaan besteden aan een frisse bergwandeling. Dat ze daar een fors aantal microgrammen troep voor de lucht in geblazen hebben, moeten we maar snel vergeten. Doen wij ook.


Even snel als we de bergen ingereden zijn, rijden we ze ook weer uit. we zitten nu in het mijnwerkersgebied dat tot Cardiff duurt. Dat betekent dorpjes aan beide kanten van de weg met lange linten minhuisjes, precies zoals we dat kennen van documentaires uit de jaren 50. Het enige verschil met toen, is dat er nu voor elk van dat soort huisjes een auto staat. Of iets wat daarop lijkt. Het ene stadje gaat naadloos over in het andere en zo missen we Aberfan, wat we even wilden bezoeken omdat ik er net een boek over aan het lezen ben. Wie wil weten waarom juist daar een boek over is geschreven, hoeft Google er maar even op na te slaan: Aberfan - mijnramp - 1966.


Omdat we het gemist hebben, missen we ook de ochtendkoffie, die we dan maar halen bij een Starbucks langs de M4. Het is een en al fileleed van mensen die eropuit zijn geweest vanwege het lange weekend en het warme weer. Dat is een combinatie die hier niet vaak voorkomt.


Omdat we in de buurt van Salisbury willen zijn vanwege onze komende overtocht naar Guernsey en Jersey, en we hier nog een paar dagen een en ander willen bezoeken, rijden we een groot deel van de dag in de bloedhete auto (airco op 18) van het natuurgebied in Wales naar het natuurgebied in Dorset: National Park Newforest.


Het is weer even wennen aan de drukte na een aantal dagen op een leeg kanaal. We zitten op een hoekje op de camping waar het nog redelijk rustig is. En waar een mooie T2 staat (zie instagram - victorbaarn). Voor wie dat niks zegt, een T2 is een VW-bus van het tweede type. Het liefste zie ik T1’s (vandaag 2), maar in Zuid-Engeland en Wales kom je vooral T2’s tegen. Daar kijk ik ook naar. T3’s en verder laat ik voor wat ze zijn. Verder nog wat gespot? Ja, een mooie racing green MG, twee Mclaren’s, en 100 Vespa’s.


Vespa’s? Ja, ze hadden een dagje. Bank holiday, hè?

Neus in de boter

Alles wat we op de heenweg tegenkwamen, zijn nu ijkpunten voor de terugweg. De bruggen, de havens, de stadjes, de snelweg die we een keer kruisen. Soms is dat een feest van herkenning, zoals een bijzondere boom of een mooi stuk groen waar we doorheen varen. Soms ook is het herkenning van minder allure.

Zo is er een haven halverwege de route waar veel troep drijft. Dat zorgt ervoor dat ik weer geregeld in het aquarium mag gaan wroeten om het omwoelsel te verwijderen. Omdat ik een keer ben misgesprongen bij het aanleggen en in een doornenstruik terechtkwam die mijn grijphand heeft verwond (‘just a minor fleshwound’ - c.q. wat doornkrassen), ben ik alert op het goed schoonmaken met betadine. Of het echt helpt, het zal wel suggestie zijn, maar voor de gemoedsrust wel zo fijn.Heel fris kan zo’n kanaal nou ook weer niet zijn,

Waarom de haven de aangroeisels niet even keurig weghaalt zoals elders wel gebeurt, is een raadsel. Boten die duidelijk de haven dit jaar niet hebben verlaten zijn zelfsvolledig ingesloten met wier.

Wat verder opvalt, is dat we handiger worden met het varen met de boot, maar soms ook wat gemakzuchtig. Geen van de eerdere dagen hebben we zoveel brugkanten geraakt als vandaag, waarbij Mariella wint op punten.

Voordeel van dezelfde weg terug daarnaast, is dat we precies weten waar we willen aanleggen. Ditmaal bij brug 116, zijnde het dorpje waar The Rectory Hotel ligt. Daar willen we vanavond eten. Maar voor het zover is, gaan we voor anker. In de verzengende hitte, want in Nederland is weliswaar het hitteplan in werking getreden, maar in Wales is daar geen sprake van. Misschien is dat ook niet nodig met 25 graden (en of het in Nederland met 30 wel nodig is? Ach), maar warm is het wel. De inspanning, hè? De inspanning!

Tijdens onze rustpauze aan de boorden van het kanaal komen er twee fietsers langs die ons vragen of we wellicht een fietspomp hebben. Nee, wellicht niet. Wel een bilgepump, maar die past niet op het ventiel. Britse maatvoering. Vast.

Beneden ons ligt het dorpje en direct aan de weg er naartoe The Rectory. Dat horen we al van een afstandje, want het is er niet zoals afgelopen dinsdag. Toen was het er muisstil. Nu klinkt er gezang. Lallend gezang. Er is en trouwerij gaande en wij vallen er met onze dinerwens middenin.

Waar we ook middenin vallen, is een scène uit Midsomer murders. Daarin komt Barnaby of zijn vrouw altijd net op tijd ergens op een feestje om een moord gepleegd te zien worden. Wat wij te zien krijgen is precies dat (uitgezonderd de moord, blijkt, maar we zijn voortijdig weer vertrokken). En na exact negentig minuten heeft hij de moordenaar te pakken. Appeltje/eitje.

In Midsomer, het gevaarlijkste graafschap van Groot-Brittannië, gebeurt altijd wat in een soortgelijke setting. Je moet je voorstellen dat wij aan een picknicktafel voor The Rectory zitten op een groot rond grasveld. Om ons heen allemaal lege tafels. We gaan zitten en bestellen vast wat te drinken.

Er komen taxibusjes aan waar posh-geklede figuren uitkomen met te veel tatoeages en te luide stemmen. Saillant is het busje dat we heel even zien, en er ongeveer tien minuten over doet om te starten. En maar starten. Het geluid van een doorgedraaide startmotor blijft maar klinken. Tot ‘ie uiteindelijk wegrijdt.

Alles is keurig geregisseerd. Net als op tv.

Steeds meer mensen arriveren op het feest en van hen die al op het feest zijn, komen er steeds meer naar buiten om van de voortuin te genieten van drank en veel drank. Voor ons spelen zich nogal wat mooie scenes af waarbij we zelf het verhaal kunnen construeren. De ene jurk op hakken heeft nog meer moeite met door het gras schrijden dan de ander. Onze verbazing kent geen grenzen.

Alles nog steeds in de Midsomer murdersetting.

We zien iemand die we vergelijken met de zanger van Madness (qua kleding) die nooit de feestzaal heeft betreden, hij blijft maar hangen op het veld. Een positie die ik zelf maar al te goed herken. Ben ook niet zo van dit soort partijtjes. Zijn baggy trousers vallen op,.

De bruid herkennen we aan de keurige witte jurk en het feit dat ze alle tafeltjes afgaat, daarbij onze overigens overslaand. En terecht. De bruidegom hebben we nooit kunnen herkennen. Wel de in eigele jurkjes gestoken bruidsmeisjes. Die zijn al van hogere leeftijd, de bovenarmen zijn vergeven van de inktpatronen die al beginnen te vervagen.

De in hawaiishirt gestoken feestgast waarvanhet patroon van zijn hemd naadloos overgaat in zijn tattoos die tot in de haarrand zichtbaar zijn, spant echter de kroon. Qua inkt. Een plaatje.

Naarmate ons eten vordert, vordert ook het feest en het wordt steeds luidruchtiger. Er is altijd wel iemand met een schelle, irritante lach. Nou, hier ook. En hoe. Het stucwerk laat los van de muren, zo schel. Het gras verkleurt spontaan, zo hard.

Het wachten voor ons is echt op het moment waar het in Midsomer altijd om draait. Dan gaat er een deur open van een balkon. Strompelt iemand naar de rand en valt met veel aplomb over de rand. En blijkt vergiftigd. Ja, zo gaat dat in Midsomer. En Barnaby lost dat dan keurig weer op.

Maar net voordat we denken dat dat gaat gebeuren - want de helft van de gasten staat nog op het grasveld en de andere helft staat op eenhoog onder een discobal, dus is dit het moment - gaan we afrekenen. En weg.Het bleef nog lang onrustig in het dal.

Misschien gaan we wel iets te vaak naar het theater.